Ezekiel 15

1En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende: 2Mensenkind, wat is het hout des wijnstoks meer dan alle hout, of de wijnrank meer dan dat onder het hout eens wouds is?
 hout des wijnstoks Te weten nadat het afgehouwen is. Anders: boom.
,
 meer dan alle hout, Dat is, beter, waardiger, oorbaarlijker. Hij wil zeggen niet; maar is ook slechter, zowel in den vorm, die krom, stomp, knobbelachtig en lelijk is, als in de stof, die onbekwaam is dat daaruit enig houten vat of stuk werks zou mogen gemaakt worden.
,
 of de wijnrank Anders: [of] dan een tak, die onder, of in de bomen van een woud is.
3Wordt daarvan hout genomen, om een stuk werk te maken? Neemt men daarvan een pin, om enig vat daaraan te hangen?
 Neemt men daarvan Hebreeuws, nemen zij daarvan; dat is, zal men daarvan bekwame stof kunnen nemen om slechts een houten nagel te maken, aan welken men enige huisraad of werktuig zou mogen hangen?
,
 een pin, Dat is, een houten nagel.
4Ziet, het wordt aan het vuur overgegeven, opdat het verteerd worde; het vuur verteert beide zijn einden, en zijn middelste wordt verbrand; zou het deugen tot een stuk werks?
 opdat het verteerd worde; Anders: ter vertering, of ter spijs; alzo onder vs.6.
,
 beide zijn einden, Sommigen verstaan door de einden al de grenzen des lands, die rondom verwoest waren; en door het middelste Jeruzalem.
,
 zou het deugen tot een stuk werks? Deze vraag loochent sterkelijk; want behalve dat het wijnstokhout, onverzeerd zijnde, zeer onbekwaam is om iets daarvan te maken, zo is het nog veel onbekwamer als het door den brand verdorven of beschadigd is.
5Ziet, toen het geheel was, werd het tot geen stuk werks gemaakt; hoeveel te min als het vuur dat verteerd heeft, zodat het verbrand is, zal het dan nog tot een stuk werks gemaakt worden? 6Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Gelijk als het hout des wijnstoks is onder het hout des wouds, hetwelk Ik aan het vuur overgeef, opdat het verteerd worde, alzo zal Ik de inwoners van Jeruzalem overgeven.
 het hout des wijnstoks is Hierbij zijn de Joden en die van Jeruzalem vergeleken; die God zich tot een eigen volk afgezonderd had, opdat zij goede vruchten zouden dragen. Zie Isa 5:1-2 , enz.; Joh 15:1-2 , enz.
,
 het hout des wouds, Versta, de heidenen en volken, die ongelovig zijn en dienvolgens onvruchtbaar tot alle goede werken. Met dezen worden nu de Joden gevoegd in een gelijk oordeel, omdat zij het voordeel, hetwelk zij door Gods genade over hen hadden, door hun moedwillige ondankbaarheid teniet maakten.
7Want Ik zal Mijn aangezicht tegen hen zetten; als zij van het ene vuur uitgaan, zal het andere vuur hen verteren; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben, als Ik Mijn aangezicht tegen hen gesteld zal hebben.
 ene vuur uitgaan, Te weten der ellenden en plagen. Zie Job 15:34 . De zin is dat zij de ene plaag niet zo haast zouden ontgaan zijn, of zij zouden in de andere vallen, als van den honger in de pest, of in het zwaard, of van het zwaard in de gevangenis. Vergelijk Isa 24:18 ; Jer 48:43 .
8En Ik zal het land woest maken, omdat zij zwaarlijk overtreden hebben, spreekt de Heere Heere.
 zwaarlijk overtreden hebben, Hebreeuws, overtreding overtreden hebben; vergelijk boven Eze 14:13 .
Copyright information for DutSVVA